Of ja, misschien in alles een heel klein beetje. Dat is het denk ik meer.
Als zestienjarige kreeg ik ineens kleedgeld. In mijn ogen was dat een hele bult. Dus oe lala, wat kun je daar veel kleding van kopen zeg. En dat elke maand weer.
Dus ik hield ineens van mode. Nouja, kleding. Maar bij het zoeken naar opleidingen, daar was ik toch veel te jong voor, heette dat ineens mode. Vond ik mooi klinken. Dus dat ging ik doen.
Wat een ellende was dat zeg. Chaos. Ongeorganiseerd. Op woensdagen vrij. O, nee toch niet. Mocht niet van de onderwijsinspectie.
Dus na een jaar haakte ik af. En besloot ik. Ik moet ‘iets’ met mensen gaan doen.
Dat iets werd sociaal werk. Kinderen. Cultuur en maatschappij. Uiteindelijk zat er, gelukkig, ook wat creatieve schrijfopdrachten in. Waarvan ik weer dacht. Daar moet ik ‘iets’ mee.
Veel gemodder allemaal. Totdat ik moeder werd. Nu ben ik ineens iemands voorbeeld. Dan kan ik toch niet blijven sukkelen zo? Nee, ik moet beginnen bij iets wat ik écht leuk vind. En daarna kijk ik wel hoe ik dat in de realiteit breng.
Nu vraagt mijn dochter van vijf wat ik later wil worden. “Wat ik wil worden?” Herhaal ik haar vraag. Ik denk diep na en zeg dan: “Dat ben ik al!”
Schrijver én uitgever.
Jemig de pemig. Zo kan het leven dus lopen joh.